Pijporgel
Het pijporgel is een muziekinstrument dat bestaat uit onder meer één of meer klavieren, een windvoorziening en een groot aantal orgelpijpen. De bespeler van een orgel noemt men organist.
Wanneer de organist een toets indrukt, zorgt een mechaniek ervoor dat er vanuit de windvoorziening lucht in één of meer pijpen stroomt. Afhankelijk van de grootte, de vorm en het materiaal van de pijpen kan een grote verscheidenheid aan klanken voortgebracht worden. Vrijwel ieder pijporgel is verschillend van samenstelling. De kleinste orgels hebben één klavier en één rij pijpen: voor iedere toets van het klavier een pijp. De grootste orgels hebben vijf of zelfs zes klavieren en een pedaal (een klavier dat met de voeten bespeeld kan worden) en meer dan tienduizend pijpen, verdeeld over pijpenrijen die met honderden registerknoppen bediend kunnen worden.
Pijporgels komen veel voor in Europa en in Noord-Amerika en worden vooral aangetroffen in kerkgebouwen. Als krachtig instrument dat door één persoon bespeeld kan worden beschouwen veel christelijke kerken het orgel als een geschikt middel voor de begeleiding en/of omlijsting van de samenzang tijdens kerkdiensten. Diverse componisten, waaronder Johann Sebastian Bach, hebben muziek voor het orgel geschreven, zowel voor kerkelijk als niet-kerkelijk gebruik, zodat er een uitgebreide orgelliteratuur is ontstaan. Dergelijke muziek wordt gedurende orgelconcerten ten gehore gebracht. Pijporgels worden soms ook geplaatst in concertzalen, aula's en huiskamers.
Een bijzonder soort pijporgel is het theaterorgel, dat met name aan het begin van de 20e eeuw gebouwd werd voor de begeleiding van stomme films.
Het elektronisch orgel is meestal bedoeld als imitatie van het pijporgel. Het wordt vooral gebruikt in huiskamers en kleine zalen. Het wordt steeds meer vervangen door het virtueel pijporgel, ook als aanvulling op het bestaande pijporgel, waardoor een hybride orgel ontstaat.
In het systeem van Sachs-Hornbostel wordt het pijporgel ingedeeld als aerofoon.
Inhoud
1 Geschiedenis
1.1 Oudheid
1.1.1 De uitvinding van het waterorgel
1.1.2 De opkomst van het orgel met balgen
1.2 Middeleeuwen
1.3 Renaissance
1.4 Franse en Duitse orgelbouw in de 17de en 18de eeuw
1.4.1 Frankrijk
1.4.2 Duitsland
1.5 Romantiek
1.6 20e en 21e eeuw
2 Bouw van een orgel
2.1 Windvoorziening (conflatorium)
2.2 Tracturen
2.3 Manualen en pedaal
2.4 Registratuur en pijpwerk
2.5 Speelhulpen
2.5.1 Koppelingen
2.5.2 Tremulant
2.5.3 Appel aux anches
2.5.4 Plenum
2.5.5 Zweltrede en zwelkast
3 Stemming en onderhoud
4 Bekende orgelcomponisten
5 Bekende orgelbouwers
6 Zie ook
7 Externe link
8 Noten
Geschiedenis
Het pijporgel heeft een lange geschiedenis. Het is een van de weinige 'antieke' instrumenten die nog frequent worden bespeeld.
Het pijporgel heeft (zoals zoveel instrumenten) hoofdzakelijk in Europa een grote bloeiperiode gekend, vooral om religieuze redenen. Ook in de rijkere burgermilieus was een positief als begeleidingsinstrument eeuwenlang geen zeldzaam verschijnsel.
Oudheid
De uitvinding van het waterorgel
Wanneer het orgel precies is ontstaan is niet bekend. De oudste bronvermelding dateert uit ongeveer 246 v.Chr.. Rond deze datum construeerde de Griek Ktesibios van Alexandrië een muzikaal speelgoed dat mechanisch door pompen wordt bediend. Hij noemde zijn instrument hydraulis (ὕδραυλις, van de Griekse woorden ὕδωρ (hudōr) voor water en αὐλός (aulos) voor pijp). Dit apparaat bezat wel de vaste delen van wat wij nu een orgel noemen, maar de druk werd geregeld door water, zoals de naam aangeeft. Het was een eenvoudig instrument met slepen die met de hand bediend werden. Tot zeker in de vierde eeuw na Christus was de hydraulis nog in gebruik als populair luxe-instrument. De oudste orgelresten, uit 228 na Christus, zijn gevonden in Aquincum en gerestaureerd.[1]
De opkomst van het orgel met balgen
De eerste grote verandering bestond erin om de luchtdruk te stabiliseren in een blaasbalg, vermeld door Julius Pollux (2de eeuw na Christus). Dit apparaat werd organum pneumaticum genoemd (Grieks: πνευματικὸν ὄργανον, pneumatikon organon, letterlijk ademwerktuig); zie Athenaeus van Naucratis (Ath. 4174C). Na de ondergang van het West-Romeinse rijk verdween het orgel uit West-Europa. Het bleef bestaan in het Oost-Romeinse Rijk. Ook in de Arabische wereld stonden orgels. Deze instrumenten vormden vooral een symbool van macht en rijkdom.
Middeleeuwen
In 757 kwam het orgel terug in West-Europa als een cadeau uit Byzantium. De Byzantijnse keizer Constantijn schonk toen een orgel aan koning Pepijn de Korte, vader van Karel de Grote. Geleidelijk aan zou het orgel geïntroduceerd worden in talloze kerken.
Thomas van Aquino (1225-1274) omschreef het orgel als een instrument dat 'de ziel verheft'.
In de middeleeuwen werden kleinere orgels ontwikkeld: het portatief en het positief. Het portatief (van het Latijnse portare, dragen) werd vooral in wereldlijke muziek gebruikt, al kon het ook dienstdoen als draagbaar processie-orgel. Het positief (van positus, neergezet[2]) was groter dan het portatief, kon ook verplaatst worden, maar had een assistent nodig om de balgen te bedienen. Het werd vaak voor de koorzang gebruikt.
In de veertiende en vijftiende eeuw ontwikkelden zich naast deze kleine verplaatsbare instrumenten eveneens grote vaste opgestelde instrumenten. Het oudste bespeelbare orgel ter wereld bevindt zich in een kerk te Sion in Zwitserland. Het dateert van 1388 of 1435. Het is een zogenaamd "zwaluwnestorgel", met andere woorden, het hangt aan de muur. Dit middeleeuwse orgel is nog in zeer goede staat en origineel wat de intonatie betreft.
De middeleeuwse orgels hadden een zeer eigen karakter. Zij hadden slechts één familie van registers (de prestanten) en nog geen registratiemogelijkheden. Dat wil zeggen dat er meerdere pijpen per toets zijn die steeds meeklinken, het zogenaamde blokwerk of mixtuurorgel. Men kon alleen maar het volle werk bespelen. Het trekken van de registers is voornamelijk ontwikkeld vanaf de Renaissance.
Met de uitvinding van het 'wellenbord' werd ook het mechaniek verbeterd; de tractuur werd een waar doolhof van latjes en kleppen, waardoor een meerstemmig spel mogelijk werd en de melodie sierlijker kon worden uitgevoerd.
In de laatste decennia van de Middeleeuwen werd het pedaal in Italië ingevoerd. Langzaam verspreidde dit extra klavier voor de voeten zich naar de rest van Europa en op het einde van de 14de eeuw kwam er hier en daar een pedaal voor van 12 noten met een zelfstandige registratuur.
Renaissance
De eeuwwisseling 1500-1600 bracht zowel op technisch als op muzikaal gebied vernieuwingen. Het blokwerk, dat niet de mogelijkheid had om begeleid solowerk uit te voeren, kreeg een vervangend systeem, namelijk de springlade. De springlade gaf de organist de mogelijkheid de aparte registers te gebruiken. Dit bracht met zich mee dat kort na 1500 het orgel meer kleur en effecten kreeg. Elk land ontwikkelde zijn eigen typische smaken, met de daaraan vasthangende nieuwe registers, zoals de "flûtes" de "quintadena" en de "rohrflöte". Ook het regaal, dat oorspronkelijk een apart instrument was, deed zijn intrede.
Franse en Duitse orgelbouw in de 17de en 18de eeuw
Frankrijk
In de 17de eeuw beleefde Frankrijk zijn gouden eeuw. De macht van de koning was op dat moment bijna even groot als die van de Paus in Rome. Lodewijk XIV liet zich een groot lustslot bouwen te Versailles en uiteraard was er een kapel met een orgel. Daarnaast werd er ook een orgel gebouwd voor de Dauphin met als doel 'niet-religieuze' muziek. Het Franse klassieke orgel kende een waar hoogtepunt in het midden van de 17de eeuw. Een zeer verfijnde registratie kwam tot stand. Deze Franse school heeft heel de Europese orgelbouw beïnvloed. Ook de orgelliteratuur in Frankrijk is zeer karakteristiek. De belangrijkste componisten staan in dienst van de Zonnekoning.
Het orgel kan ingedeeld worden in het 'Grand Orgue', 'Positif' en het 'Récit'. Er zijn nog een paar Franse orgels die overblijven zoals het Grand Orgue gebouwd door Dom François Bédos de Celles (1709 – 1779) te Bordeaux.
Duitsland
Gottfried Silbermann was één van die orgelbouwers, die in Parijs vol bewondering de Franse school proefde. Later, terug in Duitsland, zou hij onder invloed van het Parijse orgel de Duitse orgelbouw laten uitgroeien. Naast Silberman moet men de componist en organist Johann Sebastian Bach vermelden, daar zijn werken furore maakten op de orgels van Silbermann. Dit wordt wel algemeen aangenomen maar het is waarschijnlijk niet het geval, Bach moest niets hebben van de 1/5 kommastemming van Silbermann en had meer waardering voor het werk van Hildebrand.
De invloed van Frankrijk op Duitsland was niet zo verregaand dat de Duitse orgelbouw een imitatie van de Franse zou zijn. Bach had grondige kritiek op de Franse orgelbouw: de cimbels en de mixturen waren volgens hem niet scherp en hoog genoeg. Vandaar dat het Duitse orgel een zeer scherpe en doordringende klank kreeg. Het bijzondere van een Duits orgel, en meer bepaald van een Silbermann-orgel, lag in de eenheid van het instrument, zonder dat het afbreuk deed aan de polyfone schrijfwijze van Bachs composities.
Romantiek
Tegen het eind van de 18e-eeuw was het orgel volledig klaar voor de Romantiek, dit onder andere dankzij Dom Bédos, die een compleet werk schreef: L'art du Facteur d'Orgues (1766) dat nog jaren zal dienen als basis voor restauraties en nieuwbouw. Het bouwen van orgels was een kunst geworden.
Alle evolutie die had geleid tot de pracht en de praal aan het Franse hof, zou later zeker doorwerken, ondanks de politieke aardverschuiving op 14 juli 1789. De Franse Revolutie brak uit en sleepte geheel Europa mee. De eeuwige macht van de kerk werd ter discussie gesteld en kunst was een zaak voor iedereen geworden. De Franse kunstwereld zou weer opbloeien met het keizerrijk dat Napoleon Bonaparte uitriep. Parijs bleef de stad van het licht en de kunst. In de nieuwe maatschappij werden de grote namen uit de romantiek geboren. De romantiek was in geheel Europa een tijd van bloei gedurende de 19de eeuw. Voor de orgelmuziek betekende het de uitbouw van crescendo's en decrescendo's. Dat bracht enkele technische veranderingen met zich mee. Een eerste vernieuwing was het fortissimo-pedaal. Dit was een pedaal waarmee men in een klap een aantal registers kon aan- of afzetten. Een tweede vernieuwing bestond reeds in de Spaanse orgelbouw, maar werd in de romantiek verder uitgebouwd: de ontwikkeling van een zwelkast. Dit was een gesloten kast met een aparte windlade die in een zeer snel tempo geopend kon worden zodat een crescendo-effect werd bereikt.
Het orgel evolueert mee met de symfonische muziek en groeide uit tot l'orgue monumental. Orgelkasten verdwenen en in de plaats daarvan kwamen pijpvlakken in een vrije opstelling. Deze grote projecten konden niet meer voorzien worden van een mechanische tractuur, zodat de pneumatiek zijn intrede deed. Dit is wellicht de grootste uitvinding van de orgelbouwers in de late 19de eeuw. Elke bouwmeester ging er prat op een eigen systeem te ontwikkelen met de daaraan verbonden octrooien.
De klank veranderde door systematisch meer en meer aliquoten weg te laten of te vervangen door vulwerken. De gehele registratie bestond voornamelijk uit 2-4-8-16-32voeters die een stabiele klank gaven. De tongwerken werden verbeterd en werden talrijker. Er werden orgels gebouwd met alle stijlen door elkaar, het chamadewerk dat zo typerend is voor een Spaans orgel, werd nu geïntroduceerd in het Franse orgel. Het klavier groeide verder uit zodat het orgel tenslotte meer weg had van een symfonisch orkest dan een solo-instrument.
Ontwikkelingen in de negentiende-eeuwse orgelbouw vonden vooral plaats in Frankrijk en Duitsland, voornamelijk in de steden. In veel gebieden, waaronder Vlaanderen en Nederland, zou men nog lang de traditionele orgelbouwprincipes handhaven en slechts voorzichtig de romantische principes introduceren. Men bouwde in wat een classicistisch-romantische stijl genoemd wordt.
20e en 21e eeuw
Het controversiële karakter van de 20e eeuw had ook zijn gevolgen in de orgelbouw. Men kan twee richtingen onderscheiden. Een eerste richting geloofde steevast in de grote vernieuwingen van de pneumatische en de elektrische tractuur. Deze technieken brachten op alle gebied enorm veel mogelijkheden met zich mee. Na een dertigtal jaren bleken deze systemen niet de ideale vondst te zijn. Zij gingen niet lang mee en men kreeg al snel een tweede groep bouwers die terugkeerde naar de oudere systemen.
Het orgel is nu een volwassen instrument dat zijn eigen taal en leefwereld heeft ontwikkeld, het doet zijn naam van koningin der instrumenten alle eer aan. De tijd van de wiskundige muziek à la Bach is voorbij, maar niet vergeten. De muziek wint veel aan kracht en gevoeligheid. Veel componisten schrijven ook neer wat ze voelen, ook al valt dit niet altijd in goede aarde. Om aan al die expressiviteit te voldoen volstaan instrumenten als een klavecimbel en een viola da gamba niet meer.
Het publiek verbreedt zich ook, zodat een bredere waaier van klassen aan cultuur doet. Vaak wordt er door de componisten ook naar het publiek toegewerkt. Ze zijn volledig onafhankelijk, zo zijn bestellingen geen prioriteit meer. De artiesten krijgen kans om zich te vervolmaken, ze evolueren en sommigen worden virtuoos.
Bouw van een orgel
Elk orgel is verschillend van klank, omdat orgels doorgaans niet in serie worden vervaardigd. Bovendien worden orgels aangepast aan de ruimte waarvoor ze bestemd zijn en aan de functie die deze ruimte heeft. Toch kunnen we in elk pijporgel steeds dezelfde basisonderdelen terugvinden.
Windvoorziening (conflatorium)
Om lucht door de orgelpijpen te kunnen blazen wordt een balg opgepompt - dit wordt de windkast genoemd. Vroeger kwamen er blaasbalgen aan te pas (veelal handmatig bediend, of met de voeten, de zogenaamde calcant), maar tegenwoordig wordt in dat windwerk steeds meer elektrisch voorzien door het toepassen van een speciale ventilator (windmachine). Door het niet meer toepassen van de windkast moeten balgen in kleinere afmeting nog steeds worden toegepast om lokaal in een orgel de winddruk te stabiliseren. De meeste speeltafels hebben twee rijen toetsen (klavieren of manualen), maar er zijn ook orgels met wel vijf klavieren.
Tracturen
Oude orgels bedienden met manualen alle kleppen via een mechanisch stangenstelsel, de zogenaamde tractuur.
Door een toenemend aantal 8-voets registers in orgel (grotere windvraag) en de ook steeds hoger wordende winddrukken werden orgels in de 19e eeuw erg zwaar om te bespelen (tot soms wel 2 kg per toets). Al vanaf 1840 werd de door de Engelsman Barker uitgevonden Barkermachine in orgels toegepast, waarbij er een soort pneumatisch relais midden in de tractuur werd gebouwd. Eind 19e eeuw werd de pneumatische tractuur uitgevonden waarbij de mechanische bediening van registers en de verbinding tussen toets en pijp geheel door middel van luchtdruk tot stand kwam. Nadeel hiervan was dat zo'n orgel soms trager (lui) reageerde.
Later werd de elektro-pneumatische tractuur ontwikkeld waarbij de toetsen van de klavieren voorzien zijn van schakelaars en waarbij hiermee ingeschakelde elektromagneten de kleppen in de windladen bedienen. Voordelen van elektromagnetische tractuur zijn:
- De speeltafel kan mobiel zijn opgesteld en kan zelfs op grote afstand van het orgel worden geplaatst.
- De toepassing van elektrotechniek maakt het mogelijk om met één druk op een knop volledig van klankkleur en -sterkte te wisselen.
Tegenwoordig wordt bij nieuwbouw van orgels veelal teruggegrepen naar de aloude mechanische tractuur. De voordelen hiervan zijn:
- De organist heeft echt "voeling" met het instrument. Het touchér is vele malen beter te beïnvloeden, waardoor de articulatie preciezer is.
- Men kan tegenwoordig zeer licht werkende mechanische tracturen bouwen, waardoor zelfs bij hogere winddrukken een aangename speelaard kan worden gecreëerd.
Manualen en pedaal
Een pijporgel heeft doorgaans een of meer manualen en een pedaal, dat met de voeten bespeeld wordt. Het aantal manualen kan oplopen tot zeven bij zeer grote orgels. Met registerknoppen kunnen series pijpen gekoppeld worden aan (een deel van) de manualen of het pedaal. Een organist leest doorgaans van bladmuziek die in twee tot vier balken genoteerd wordt van boven naar beneden: beide handen (en pedaal).
Registratuur en pijpwerk
Dit is het derde grote deel van het orgel en tegelijk het belangrijkste, want hier ontstaat de klank. Net zoals bij alle andere klavierinstrumenten is er voor elke toets één klank, die vastligt (uitgezonderd de aliquoten). Een orgel haalt zijn klank uit de pijpen, waardoor lucht stroomt, volgens hetzelfde principe als bij de flui–familie, alleen kan een fluitspeler zelf de toon bepalen door al dan niet de gaatjes af te dekken, waardoor de lengte van de resonantieruime (buis) vergroot wordt. Omdat men niet de mogelijkheid heeft om de lengte van de pijp te laten variëren is men dus genoodzaakt om per noot één pijp te bouwen. Dat betekent niet dat er per toets ook één pijp klinkt; dat is afhankelijk van welke registers ingeschakeld zijn.
Speelhulpen
In het aanvangstadium was er maar één eenvoudig manuaal dat als begeleiding diende. Door de eeuwen heen werd het instrument een erkend solo-instrument.
Koppelingen
Bij een orgel met verschillende manualen en pedaal kan men door middel van een koppeling vanaf één manuaal de andere manualen automatisch laten meespelen. Afhankelijk van het mechaniek en manualen spreekt men van schuifkoppeling, manuaalkoppeling, pedaalkoppeling. Sinds de 19de eeuw bouwt men orgels met octaafkoppelingen (subkoppels) zodat het octaafbereik zich nog vergroot.
Bijvoorbeeld: is het hoofdwerk (I) gekoppeld aan het zwelwerk (II) met een suboctaafkoppeling, dan zal op het andere klavier dezelfde noot een octaaf lager meespelen. Een organist kan dus van een 4' een 8' maken en van een 8' een 16', of van een 16' een 32'. Er bestaat ook een superoctaafkoppeling. Deze koppelt een octaaf hoger.
Tremulant
Een pijporgel maakt in principe gebruik van lucht onder constante druk, maar niets weerhoudt de bouwers ervan om daar ook mee te experimenteren. De tremulant is dan ook op meerdere orgels in gebruik: in de 18e-eeuwse instrumenten als inliggende tremulant, op romantische orgels met zwelwerk als opliggende tremulant.
Het woord komt van tremulare, wat trillen betekent. Door de luchttoevoer met twee tot acht trillingen per seconde te variëren voordat deze hij de pijp bereikt ontstaat een klank in schokjes. Bij de inliggende tremulant wordt in een horizontaal lopend windkanaal een schuinliggend kaderwerkje geplaatst waarop een klep rust. Op de klep bevindt zich een metalen veer met op het uiteinde een loden gewicht. Met behulp van een metalen staaf kan de klep omhoog worden gezet zodat de wind ongehinderd door het kanaal kan stromen. Wordt de klep losgelaten dan ligt hij op het kaderwerk en zal door de aanstromende wind worden omhooggedrukt. De veer met gewicht zorgt voor tegendruk, zodat een slaande beweging ontstaat waardoor de luchtstroom "tremuleert".
Bij de opliggende tremulant bouwt de bouwer op een verticaal lopend windkanaal een extra balgje dat beheerst wordt door een veer en een gewicht. Door het register (of pedaal) te selecteren loopt dat extra balgje vol met lucht en de veer stoot het balgje leeg in de vertakking. De lucht komt dus in schokjes terecht bij de pijpen, zodat de klank ook in schokjes ontstaat. Door de veer te reguleren kan men de frequentie bepalen van het aantal trillingen. Op grote orgels vindt men soms een Tremblant Fort (= opliggende tremulant) en Tremblant Doux (inliggende tremulant).
Appel aux anches
Orgelbouwers bouwden ook extra pedalen, zodat er meer mogelijkheden bestonden om het spel te laten variëren, terwijl de organist eenvoudig kon doorspelen. Zo bestaan er treden die een bepaalde register-familie kunnen 'oproepen'. Dit geldt bijvoorbeeld voor de tongwerken ('anches' in het Frans). Deze werden vaak als allerlaatste ingeschakeld, zodat de klank op het einde het luidste klonk.
Plenum
Wanneer van de registers alle labialen zijn ingeschakeld, spreekt men van het (klein) plenum (vol). Soms wordt met het (Klein) Plenum alleen het zogenaamde prestantenkoor bedoeld. Als alle registers zijn getrokken (aan staan), wordt dat 'tutti' genoemd (of groot plenum). Het orgel speelt dan met zo groot mogelijk volume. In het Frans wordt dit aangeduid met respectievelijk "plein jeu" (het volle werk zonder tongwerken) en "grand jeu" (inclusief de tongwerken). Overigens wordt in de Franse barokke orgelliteratuur onder plein jeu alléén het prestantenplenum verstaan, prestanten en bourdons met mixturen en cymbalen, en onder grand jeu het tongenplenum, zijnde prestanten, bourdons, cornetten en trompetten, evenwel zónder mixturen en cymbalen. In de Franse barok werd nóóit het tutti van het orgel gebruikt.
Zweltrede en zwelkast
In de 19de eeuw ging het orgel veel gelijkenissen vertonen met een symfonieorkest, er waren allerlei soorten klankkleuren en speelhulpen. Toch wilden bouwers al eeuwen een orgel vervaardigen dat van fortissimo (zonder grote 'schokken') naar pianissimo zou kunnen gaan en omgekeerd. De grote vooruitgang om dit te bereiken bestond er in om een 'werk' in te bouwen in een geïsoleerde kast die langs de voorzijde dankzij jaloezieën open of gesloten kon worden door het bedienen van de zweltrede (zwelpedaal). Het resultaat was zeer effectief zodat dit een onmisbaar gedeelte van de orgelbouw werd. Later zouden nog meer pogingen in die zin ondernomen worden zodat het recit expressif als zelfstandig instrument zou doorgroeien tot een nieuw instrument; het orgue expressif, beter bekend als het harmonium.
Stemming en onderhoud
De intoneur zorgt ervoor dat alle registers een mooie kleur, uitspraak en karakter krijgen. Om de pijp op juiste frequentie te stemmen moet men de lengte minutieus kunnen veranderen. Een goed orgel wordt ongeveer één keer per 3 jaar generaal gestemd, waarbij alle pijpen opnieuw worden nagelopen. Eens per jaar wordt een grote stembeurt uitgevoerd waarbij de meest hinderlijke ontstemmingen worden verholpen. Daarnaast is het vaak de plaatselijke organist die de tongwerken op geregelde (wekelijkse) basis bijhoudt.
Door de variaties in de luchtvochtigheid en temperatuur gaat het metaal uitzetten of krimpen, waardoor de corpuslengte verandert. Dit is een van de redenen waarom een kerk zeer langzaam wordt opgewarmd. Ontstemming wordt daarnaast in belangrijke mate bepaald door de temperatuur en consistentie van de lucht in de pijp. Warme lucht is dunner dan koude en geeft daardoor een hogere toon. Het stemmen gebeurt afhankelijk van het register door middel van een systeem eigen aan de pijp, de stemrand, stemkrul, stemhoed, stemring of stemlap, te verplaatsen.
Bij de gedekte pijpen kan men stemmen door de hoed of de stop te verhogen of te verlagen, bij de praestanten en strijkers en zwevingen door de stemkrul af of op te rollen.
Een tongwerk (bijvoorbeeld fagot 8') wordt gestemd door de stemkruk die op de tong zit naar boven of beneden te verschuiven. De tongwerken zijn door hun bouw niet zo snel onderhevig aan uitzetten van het metaal, de toonhoogte blijft iets constanter terwijl de labialen gezamenlijk een beetje zakken of stijgen. De tongwerken moeten dus frequenter worden bijgestemd.
Een orgel stemmen is een hele klus die vaak niet door één persoon alleen uit te voeren is. Iemand moet het klavier bespelen terwijl een ander stemt. Bij kleinere orgels is het wel mogelijk een loodje op een toets te leggen om vervolgens naar de pijpen te lopen. Hoe meer registers, hoe langer het stemwerk duurt - soms dagenlang. Natuurlijk is het goedkoper om een orgel goed te onderhouden, zodat grote problemen kunnen worden vermeden.
De stembeurt begint door het leggen van de temperatuur in het klein octaaf van de Octaaf 4' van het hoofdwerk. Een goede stemmer bepaald het aantal zwevingen binnen dat octaaf aan de hand van een vaste puls, een metronoom of (praktischer) een polshorloge. Soms wordt een stemapparaat gebruikt. Daarna wordt het hele register doorgestemd en komen de andere labialen aan de beurt, gevolgd door de aliquoten. Als laatste komen de tongwerken aan de beurt. Het materiaal om te stemmen hangt af van de steminrichting op de pijp. In principe wordt zoveel mogelijk buiten het stookseizoen gestemd omdat dan de temperatuur in de gebouwen het meest constant is.
Bij het stemmen zal een pijp nooit met de hand aangeraakt worden omdat de lichaamswarmte dan wordt doorgegeven, waardoor de luchtstroom verandert en de pijp verkeerd gestemd wordt.
Bekende orgelcomponisten
Talloze componisten hebben orgelwerken geschreven, waaronder Johann Sebastian Bach als meest prominente. Zie Lijst van orgelcomponisten.
Bekende orgelbouwers
Zie ook
- Orgelbouwer
- Orgelmuseum
- Organist
- Virtueel pijporgel
Classicistische romantiek - over een stijlperiode in de orgelbouw van de 19de eeuw
Externe link
- Lijst van orgels in katholieke kerken in Nederland
Noten
↑ Jean Perrot, The Organ. From its invention in the Hellenistic period to the end of the thirteenth century, vertaald uit het Frans door Norma Deane, Oxford University Press, 1971.
↑ 'positus' op Wiktionary
Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Pipe organs op Wikimedia Commons. |