Geleedpotigen



















Geleedpotigen

Mexicaanse roodknievogelspin (Brachypelma smithi)

Mexicaanse roodknievogelspin (Brachypelma smithi)

Taxonomische indeling
















Rijk:

Animalia (Dieren)

Onderrijk:

Eumetazoa (Orgaandieren)

Superstam:
Ecdysozoa


Stam

Arthropoda
Latreille, 1829

Rode rivierkreeft (Procambarus clarkii)

Rode rivierkreeft (Procambarus clarkii)


Afbeeldingen Geleedpotigen op Wikimedia CommonsWikimedia Commons

Geleedpotigen op WikispeciesWikispecies





Portaal  Portaalicoon  

Biologie


Geleedpotigen (Arthropoda) zijn koudbloedige dieren met een uitwendig skelet van chitine, eventueel versterkt met calciumcarbonaat, waarvan de poten een aantal gewrichten hebben. Hun lichaam is gesegmenteerd, waarbij verschillende ondergroeperingen kunnen zijn ontstaan (tagmosis, versmelting/samengroeiing van een aantal segmenten), bijvoorbeeld bij spinnen in een kopborststuk en achterlijf, bij insecten in een kop, borststuk en achterlijf. Ze vormen de grootste stam van het dierenrijk en komen in alle leefomgevingen (land, zoet water en zout water) voor. De insecten alleen al tellen,
exclusief niet-ontdekte soorten, ongeveer 5-10 miljoen soorten,[1] en volgens sommige theorieën wel 30 miljoen, maar voor 1980 waren er slechts 200.000 soorten beschreven; in 2008 zijn dat er al 1.000.000.


Tot de Arthropoda behoren de zespotigen (voornamelijk insecten), de (achtpotige) spinachtigen, de (tien tot veertienpotige) kreeftachtigen, de duizendpotigen (duizend- en miljoenpoten) en de uitgestorven trilobieten.


Ongeveer vier op de vijf diersoorten op aarde zijn geleedpotigen.



Vier groepen


De geleedpotigen worden in vier groepen (onderstammen) ingedeeld. De groepen onderscheiden zich in diverse morfologische kenmerken van elkaar. Belangrijke punten zijn de vergroeiingen van de segmenten (tagmosis) en de aan- of afwezigheid van bepaalde ledematen aan de segmenten. Een oersegment van een geleedpotige heeft 2 paar ledematen. Het bovenste paar heeft de functie van een kieuw en is geveerd, het onderste paar wordt gebruikt om op te lopen. In veel gevallen is slechts een van de twee paar ledematen per segment aanwezig. De ledematen kunnen ook van functie zijn veranderd tot voelsprieten (antennes), vleugels of monddelen.



  • Uniramia of Tracheata. Dit is de grootste groep met de zespotigen (Hexapoda, met onder andere de insecten en de springstaarten) en de duizendpotigen (Myriapoda).

In deze groep heeft elk segment het bovenste paar ledematen verloren. Alle uitsteeksels (vleugels, antennes, poten) zijn ontstaan uit het onderste paar ledematen van een segment. De ademhaling gebeurt in deze groep door tracheeën: een inwendig buizenstelsel dat in contact staat met het externe milieu.


  • Chelicerata. In deze groep vallen de spinachtigen (Arachnida, met echte spinnen, schorpioenen, hooiwagens, teken, mijten), de degenkrabben (Merostomata) en de zeespinnen (Pycnogonida).

In deze groep hebben de voorste segmenten alleen de onderste ledematen behouden. Meestal gaat het om de voorste zes segmenten, waarvan het eerste (de chelicerae) de monddelen vormt, het tweede paar is omgevormd tot antennes en de overige vier paar zijn poten. Dieren uit deze groep hebben dus meestal acht poten. De achterste segmenten hebben alleen de bovenste ledematen behouden en hebben een functie bij de ademhaling. Bij spinnen vormen ze de boeklong.


  • Crustacea (of kreeftachtigen met onder andere: kreeften, garnalen, watervlooien, pissebedden, vlokreeftjes).


Deze groep wordt gekenmerkt door vijf paar uitsteeksels op de kop. De eerste twee paar zijn antennes en de laatste drie paar vormen de monddelen. De segmenten van het achterlijf hebben over het algemeen nog twee paar ledematen behouden.

Kreeftachtigen worden ook wel schaaldieren genoemd en komen vooral voor in water en voeden zich met plantaardige en dierlijk plankton, kleine voedseldeeltjes uit het bodemslik tot wieren, vruchten en groter dood of levend voedsel.



  • Trilobita (of trilobieten).


De trilobieten zijn een uitgestorven groep waarvan veel fossielen bekend zijn. De groep bestond al in het Cambrium.

De kop van trilobieten heeft vier paar uitsteeksels, het voorste paar als antenne en drie paar monddelen. De overige segmenten hebben elk nog twee paar ledematen.


Er zijn weleens voorstellen gedaan dat deze groepen polyfyletisch zijn en dus onafhankelijk van elkaar zijn ontstaan. De overwegende opinie bij onderzoekers is echter dat de geleedpotigen evolutionair gezien één groep vormen.


In de jaren 70 werden de uit het Cambrium afkomstige fossielen van de Burgess Shale nauwkeurig bestudeerd. Het meest voorkomende fossiel in de Burgess Shale is Marrella, dat eerder werd ingedeeld bij de trilobieten. Het bleek echter dat Marrella in geen van de vier bekende groepen kon worden ondergebracht: Marrella heeft twee paar uitsteeksels aan de kop, beide voor de mond geplaatst. In moderne indelingen van de Geleedpotigen wordt het daarom vaak met enkele verwante soorten in een eigen onderstam geplaatst, de Marrellomorpha.


Ook met toevoeging van de Marrellomorpha blijven er echter nog fossiele geleedpotigen uit de Burgess Shale en andere paleozoïsche vindplaatsen waarvan de indeling niet duidelijk is, zoals Yohoia, Burgessia en Branchiocaris.



Zie ook


  • Anatomie (insecten)




Popular posts from this blog

Knooppunt Holsloot

Altaar (religie)

Gregoriusmis