Waterstaatskerk
Waterstaatskerk is de benaming voor Nederlandse kerkgebouwen die tussen 1824 en 1875[1] met financiële steun van de landelijke overheid werden gebouwd. Het ontwerp en de bouw van dergelijke kerken was onderhevig aan de goedkeuring en controle door ingenieurs van het ministerie van Waterstaat. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht is het begrip Waterstaatskerk niet verbonden aan een bepaalde bouwstijl.
Inhoud
1 Regeling
2 Bouwstijlen
3 Voorbeelden van Waterstaatskerken
4 Zie ook
Regeling
Deze regeling werd ingevoerd om een einde te maken aan conflicten tussen katholieken en hervormden over het bezit van oude kerken. Een eerdere regeling die een proportionele verdeling van kerkgebouwen beoogde, mislukte door de veelvuldige weigering van hervormde zijde om mee te werken. Een aantal kerken werd weliswaar officieel teruggegeven aan de katholieken, maar deze konden de gebouwen niet in gebruik nemen, omdat de hervormden weigerden ze te verlaten. Uiteindelijk werd besloten dat elke kerk in handen bleef van het genootschap dat die kerk op dat moment in bezit had, legaal of niet.
Ter compensatie beloofde de overheid financiële ondersteuning bij de bouw van nieuwe kerken en bij het herstel van oude kerken. In de meeste gevallen ging het om katholieke kerken. Alleen in het zuiden van het land, en in mindere mate in delen van Overijssel en Gelderland, waren de katholieken er op vrij grote schaal in geslaagd hun oude kerken terug te krijgen en werden de protestanten gecompenseerd. Aan het verlenen van financiële steun bij het herstel van vervallen kerken werden door de overheid vaak hoge eisen gesteld, waardoor herstel in de praktijk vaak neerkwam op sloop en vervanging door nieuwbouw. Vanaf 1848 konden ook de gereformeerden gebruikmaken van de regeling voor de nieuwbouw van kerken.
Een bijzondere groep kerken vormen de Leopoldskerken, vier protestantse kerken in de huidige provincie Limburg die tussen 1835 en 1839 op kosten van de Belgische overheid en onder toezicht van het Belgische Ministerie van Waterstaat werden gebouwd.
Bouwstijlen
Ten onrechte wordt er vaak gesproken van een Waterstaatstijl. Andersom worden kerken vaak ten onrechte Waterstaatskerk genoemd. Inderdaad vertonen vooral kerken die werden gebouwd in de eerste drie decennia dat de regeling van kracht was belangrijke overeenkomsten in stijl en vorm. Dit heeft geleid tot het misverstand dat de overheid het uiterlijk van de kerk bepaalde. "Wat er staat is Waterstaat" werd tijdens de hoogtijdagen van de neogotiek (tweede helft 19e eeuw) als gezegde gebruikt om de afkeer van dergelijke kerken uit te drukken.
De bouwstijl werd echter niet door de overheid voorgeschreven en werd ook toegepast bij de talloze kerken die buiten de regeling om gebouwd werden. In feite gaat het hier om neoclassicisme, de indertijd internationaal toonaangevende bouwstijl die in Nederland aan het einde van de 18e eeuw werd geïntroduceerd en gedurende de eerste helft van de 19e eeuw in verschillende varianten op grote schaal werd toegepast, zowel bij kerkelijke als profane gebouwen. De benaming Waterstaatstijl wordt vooral gebruikt voor een variant die wordt gekenmerkt door een versierde voorgevel met (vaak puur decoratieve) zuilen en een timpaan met daarboven een kleine, meestal houten, klokkentoren. Opvallend genoeg voldoen kerken die werden ontworpen door de eigen ingenieurs van Waterstaat doorgaans niet aan dit beeld.
Een variant hierop vertoont decoratief toegepaste stijlelementen uit de gotiek en wordt wel Willem II-gotiek, waterstaatgotiek of stucadoorsgotiek genoemd. Na 1853 pasten katholieken steeds meer de echte neogotiek toe. Wel stelde het ministerie vaak de eis dat het gebruik van kostbare materialen en ingewikkelde constructies als gewelven achterwege zou blijven, en werd menige katholieke kerk in het noorden van het land gebouwd zonder toren, omdat de protestanten zich eraan zouden kunnen storen. Het gebeurde echter ook dat een kerk op advies van Waterstaat kostbaarder werd uitgevoerd dan oorspronkelijk de bedoeling was.[bron?]
Veel kerken uit de eerste decennia van de Waterstaatperiode werden later vervangen, omdat de neoclassicistische bouwstijl voor katholieke kerken niet meer als passend werd beschouwd. In andere gevallen waren de kerken zo slecht gebouwd dat ze al snel in verval raakten.
Voorbeelden van Waterstaatskerken
Onze-Lieve-Vrouw-Presentatiekerk in Aarle-Rixtel (in 1846 gebouwd)
Protestantse kerk in Boxmeer (1822)
Sint-Janskerk in Waalwijk (1829 gebouwd en in 1922 gesloopt)
Sint Petrus' Banden in Rotterdam-Overschie (1830), door P. Adams
Hartebrugkerk in Leiden (1835-36), door Th. Molkenboer
Kerk van Uitwierde, d.w.z. het in 1839 herbouwde kerkgebouw
Nieuwe Kerk in Den Helder (1839), door H.H. Dansdorp
Sint-Augustinuskerk aan de Oudegracht in Utrecht (1839-1840), door Karel Georg Zocher
Mozes en Aäronkerk in Amsterdam (1837-1841), door Tieleman Franciscus Suys
Bartholomeuskerk in Waspik (1840-1841), door E. de Kruyff
Teresia van Avilakerk (Den Haag) (1841) door Suys
Sint-Laurentiuskerk in Alkmaar (1859-1861), door Pierre Cuypers
Sint-Antoniuskathedraal in Breda, door Pieter Huijsers
Bonifatiuskerk in Dordrecht
Kerk van de Heilige Maagd Maria-Tenhemelopneming (tegenwoordig Theater De Maagd) in Bergen op Zoom.
De waterstaatskerk te Nieuw-Beerta
De waterstaatskerk (kluizenarij) te Warfhuizen
De Bonifatiuskerk te Dordrecht
De achtkantige koepelkerk te Veenhuizen
De waterstaatskerk te Laren
De St Josephkerk te Haarlem
De Sint-Antoniuskathedraal te Breda
De Hartebrugkerk te Leiden
De Kerk van Uitwierde
De Nieuwe Kerk in Den Helder
Zie ook
- Waterstaat in Nederland
Bronnen, noten en/of referenties
|