Engelse Burgeroorlog
Engelse Burgeroorlog | ||||
Onderdeel van de Oorlogen van de Drie Koninkrijken en de Reformatieoorlogen | ||||
William Shakespeare Burton´s The Wounded Cavalier: scène uit de Engelse Burgeroorlog waarin een gewonde cavalier wordt bijgestaan door een puriteinse maagd | ||||
Datum | 22 augustus 1642 – 3 september 1651 | |||
Locatie | Koninkrijk Engeland | |||
Resultaat | Overwinning voor de roundheads Stichting van het Engelse Gemenebest Executie van Karel I van Engeland Ballingschap van Karel II van Engeland | |||
Strijdende partijen | ||||
| ||||
Leiders en commandanten | ||||
| ||||
Verliezen | ||||
|
De Engelse Burgeroorlog is de periode van conflict in de koninkrijken Engeland, Schotland en Ierland tussen 1639 en 1651, en verwijst specifiek naar de twee oorlogen (1642–1645 en 1648–1649) tussen de koningsgezinde aanhangers van Karel I van Engeland – de cavaliers – en de aanhangers van het Long Parliament, de roundheads. Een derde oorlog (1649-51) tussen de aanhangers van Karel II en de verdedigers van het rompparlement, eindigde met een overwinning voor het parlement in september 1651.
De oorlogen leidden tot de berechting en onthoofding van Karel I, de verbanning van zijn zoon Karel II en de vervanging van de monarchie door het Engelse Gemenebest (1649–1653) en vervolgens het Protectoraat (1653–1659) onder de heerschappij van Oliver Cromwell. Het monopolie van de Anglicaanse Kerk op de christelijke eredienst vond zijn einde, en een nieuwe protestantse aristocratie ontstond in Ierland. Een belangrijk precedent werd geschapen: de koning kon voortaan niet regeren zonder de toestemming van parlement en volk.
De burgeroorlogen braken niet uit omwille van de weerstand van de Engelsen tegen het beleid van Karel I, die elf jaar zonder parlement regeerde, maar omdat zijn Schotse onderdanen weerstand boden tegen zijn politieke en kerkelijke hervormingen.
Inhoud
1 Voorgeschiedenis
1.1 De aanleiding
1.2 De eerste schermutselingen
2 De eerste Engelse burgeroorlog (1642-45)
Voorgeschiedenis
Al tijdens de regering van koning Jacobus I ontstond een verwijdering tussen vorst en volk. De puriteinen kregen grote invloed op godsdienstig en politiek terrein. Koningin Elizabeth I was geliefd, al was die hen niet altijd welgezind. Elizabeth steunde de protestanten in Europa waar dat kon zonder Engelands belangen te schaden.
Maar in 1603 was het Schotse Huis Stuart op de Engelse troon gekomen. Die waren katholiek, al was Jacobus protestants opgevoed. En hoewel Jacobus de Bijbel liet vertalen en zich bemoeide met de godsdiensttwisten in de Nederlanden, vertrouwden de Puriteinen hem niet.
In 1621 ontstond een eerste conflict tussen koning en parlement. Het Lagerhuis debatteerde over de gebeurtenissen in Bohemen, waar de protestantse Winterkoning was verdreven door de katholieke keizer. Er heerste onbegrip over de Engelse afzijdigheid. De gemalin van de Winterkoning was de dochter van Jacobus, Elizabeth. Jacobus reageerde furieus. Hij stuurde een brief naar het parlement waarin hij aankondigde voortaan kwaadsprekende Kamerleden te zullen laten arresteren. Het Lagerhuis kwam daarop met een memorandum waarin het zijn rechten opsomde en uitbreiding ervan eiste. Jacobus liet daadwerkelijk de leiders van deze beweging opsluiten en ontbond het parlement.
Tussen de troonsbestijging van Karel I, die in 1625 op 24-jarige leeftijd zijn vader opvolgde, en het uitbreken van de eerste burgeroorlog in 1642 rezen er in toenemende mate problemen voor de koning. Hij was getrouwd met de rooms-katholieke Henriëtta Maria van Frankrijk. De loyaliteit van Karel I tegenover haar zou uiteindelijk funeste gevolgen hebben voor zijn politiek. Een andere negatieve factor was de rol die George Villiers, Markgraaf van Buckingham en naaste raadgever van de koning, heeft gespeeld. Zijn onhandig optreden in de Dertigjarige Oorlog en de Hugenotenopstanden in Frankrijk leidden tot een breuk tussen de koning en het parlement. Wanneer Buckingham geld vroeg voor zijn oorlogen, was het parlement zeer terughoudend. De koning beschouwde dit als een belediging en hij stuurde het parlement naar huis. Het Beleg van La Rochelle 1627-1628 was de druppel, even later werd Buckingham vermoord.
In 1628 was Karel I evenwel uit geldnood verplicht het parlement weer bijeen te roepen. Als voorwaarde voor het goedkeuren van de belastingen stelden de parlementsleden een Petition of Right op waarbij ze naar de Magna Carta verwezen en een aantal fundamentele rechten voor de burgers vastlegden. Met tegenzin zou de koning dit aanvaarden.
De puriteinen, die een invloedrijke minderheid in het parlement vertegenwoordigden, waren in toenemende mate ontevreden over de houding van de koning in religieuze aangelegenheden. Zo had hij William Laud, een notoir tegenstander van de puriteinen en verdediger van de ‘schandalige leer’ als zou de Kerk van Rome een van de ware kerken van het christendom zijn, benoemd tot bisschop van Londen. Een van Lauds naaste medestanders werd aangesteld als deken van de Koninklijke Kapel. De koning zelf bleek hen geprovoceerd te hebben door te verklaren dat het parlement zich niet moest inlaten met de zaken van de Anglicaanse Kerk.
Het is in deze sfeer dat het parlement weigerde het recht van de Kroon op zijn traditionele inkomsten te bevestigen zolang het geen debat gevoerd heeft over de resolutie dat ‘de zaken van de wereldse vorst moeten wijken voor de zaken van de hemelse vorst’. Karel I vond dat hij moest handelen en vroeg het parlement met reces te gaan. Omdat ze dit luidruchtig weigerden, stuurde hij op 3 maart 1629 het parlement naar huis. Hij zou de volgende elf jaar zonder parlement regeren. Nog hetzelfde jaar sloot hij vrede met Frankrijk en twee jaar later ook met Spanje.
Het is niet zozeer de vorst die men voor de gang van zaken verantwoordelijk stelde als wel zijn ministers en raadgevers zoals William Laud, die in 1633 aartsbisschop van Canterbury werd. Hij benoemde bisschoppen die zijn Anglicaanse visie op de kerk deelden, een kerk die vrij gebleven is van de ketterijen van de middeleeuwse pausen en, zoals de koning het uitdrukte, de gulden middenweg tussen “de praal van de bijgelovige tirannen (lees de katholieken) en de middelmatigheid van de anarchie (lees de puriteinen)” wenst te bewandelen.
Natuurlijk had de koning in die periode zonder parlement geld nodig. Hij nam dan ook zijn toevlucht tot oude en niet door het parlement goedgekeurde belastingen, die natuurlijk impopulair waren. Toch bleek deze periode zonder oorlog voor velen vrij voorspoedig te zijn. De burgeroorlog brak dan ook niet uit omwille van weerstand in Engeland.
De aanleiding
De rechtstreekse aanleiding was het invoeren van een nieuw gebedenboek volgens de anglicaanse principes in het presbyteriaanse Schotland in 1637, wat de aanzet was tot de onlusten in de St Giles' Cathedral te Edinburgh, waarbij vrouwen en kinderen de feestelijke gewaden van de geestelijken verscheurden. Deze gewaden stonden symbool voor het anglicanisme met zijn hang naar ceremonieel.
Omdat de koning volhardde, tekende nagenoeg de halve bevolking een nationaal verbond (The Covenant) waarbij ze de vernieuwingen bestempelden als het weer invoeren van “paaps geloof en tirannie”.
De eerste schermutselingen
Karel I besloot in 1639 en 1640 tegen de Schotten op te treden, zonder succes. De koning, die geld nodig had, was verplicht het parlement samen te roepen. Deze sessie, die de geschiedenis ingegaan is als Short Parliament, duurde twintig dagen vooraleer de koning ze alsnog ontbond. In de volgende maanden nam de onrust in het noorden toe. Het minileger van de Engelse koning werd in Newbury verslagen door de Schotse convenanters, die daarop Newcastle upon Tyne en het noorden van Engeland bezetten. Dit verplichtte Karel I het parlement in november opnieuw bijeen te roepen, want de schatkist was leeg. Dit werd het Long Parliament, dat vanaf dan tot het einde van de burgeroorlogen nagenoeg steeds in zitting was. Er werd een reeks wetten gestemd die de macht van de koning inperkten.
Er zou zeker een compromis tussen vorst en parlement gekomen zijn, ware het niet dat in de herfst van 1641 de Ierse opstand uitbrak. De Ieren vreesden immers dat de protestantse macht opflakkert na de terechtstelling van Thomas Wentworth, 1st Earl of Strafford in mei 1641. De vertegenwoordiger van de koning in Ierland was voor hoogverraad veroordeeld op grond van de valse beschuldiging in Ierland een katholiek leger op de been gebracht te hebben met de bedoeling in Engeland orde op zaken te stellen. Vele puriteinen verdachten er de koning en zijn katholieke koningin van een hand te hebben in de opstand van de Ierse katholieken. De leiders van het parlement namen verdedigende maatregelen waardoor ze de meer conservatieve elementen in Engeland vervreemdden; die sloten zich bij de koning aan en vormden de basis van de royalisten.
Op 4 januari 1642 poogde Karel I vijf leden van het parlement, die hij verantwoordelijk achtte voor het verzet van het parlement, voor hoogverraad te arresteren. Hij kwam persoonlijk naar het parlement maar moest vaststellen dat de heren gevlucht waren. Ze werden op hun vlucht beschermd door bewapende aanhangers van het parlement. Londen bleek in oproer. De koningin en de koninklijke familie vluchtten naar het continent.
De eerste Engelse burgeroorlog (1642-45)
Het “Long Parliament” bracht een leger op de been onder de leiding van de graaf van Essex. Karel I, die ondertussen Londen verlaten had, plantte op 22 augustus zijn standaard in Nottingham en deed tevergeefs een oproep om het land een burgeroorlog te besparen.
De standpunten van beide kampen zijn gekend: de royalisten vochten voor een traditionele kerk en staat, de ‘roundheads’ wilden radicale hervormingen op het vlak van geloof en economie en eisten een herverdeling van de macht op het hoogste vlak.
Grote delen van Wales, Cornwall en Noord-Engeland kozen de kant van de vorst. Andere delen van het land poogden aanvankelijk neutraal te blijven. Men kan stellen dat Karel I vooral op het platteland en bij de katholieken steun vond terwijl Londen, de graafschappen van het zuidoosten en de centra van de lakenweverij voor het merendeel de kant van het parlement kozen.
Het parlement, dat de wapenarsenalen van Londen en Hull bezat, beschikte duidelijk over meer middelen dan de royalisten. De koning hoopte dit onevenwicht te kunnen compenseren door snelle overwinningen te boeken. Het verklaart waarom de graaf van Newcastle onmiddellijk de belegering van Hull aanvatte. Op 11 oktober staakte hij deze operatie.
’s Anderendaags verliet de koning Shrewsbury om naar Londen te marcheren. Met de bedoeling hem te onderscheppen kwam uit het zuiden de graaf van Essex. Beide legers geraakten op 23 oktober slaags in Edgehill in de vlakte van Warwickshire. De strijd duurde tot de avond viel en beide legers te uitgeput waren om nog verder te strijden. De veldslag eindigde onbeslist maar beide kampen eisten de overwinning op.
De royalisten rukten verder op in de richting van Londen tot ze in Turnham Green tot staan gebracht werden. Turnham Green wordt weleens het “Valmy van de Engelse Burgeroorlog” genoemd omdat het een overwinning voor het parlement was zonder dat er een gevecht was geleverd, overwinning waardoor de koning nooit nog dichter bij Londen is gekomen. Karel I besliste zijn troepen terug te plooien op Oxford. De stad zou de volgende jaren de hoofdstad van de koningsgezinden zijn.
In februari 1643 keerde de koningin terug uit de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waar ze intens wapens en munitie had verzameld. Ze zette voet aan land in Bridlington maar zou pas in juli Oxford bereiken.
Ondertussen had de koning, al dan niet met buitenlandse hulp, een plan uitgewerkt om uit verschillende richtingen naar Londen op te rukken om de stad te belegeren en zo mogelijk uit te hongeren. De strijd zou dan ook op verschillende plaatsen in Yorkshire, East-Anglia, West- en Zuidwest-Engeland gevoerd worden.
- 13 maart Slag bij Hopton Heath, de veldslag eindigde onbeslist maar de Graaf van Northampton, bevelhebber van de royalisten, sneuvelde.
- 25 april Slag bij Sourton Down, Chudleigh lokte de royalist Baron Hopton in de val en versloeg hem. Hopton slaagde erin te ontsnappen maar in zijn briefwisseling vond men details over een geplande opmars in Somerset. De Graaf van Stamford dacht hem nu in zijn macht te hebben.
- 16 mei Slag bij Stamford Hill, De Graaf van Stamford wachtte Hopton op in de nabijheid van Stratton. Hij had plaats gevat op een heuvel en ondanks het feit dat ze duidelijk in de minderheid waren qua aantal en bewapening bestormden de piekeniers uit Cornwall de heuvel en wisten die uiteindelijk te veroveren. De “roundheads” sloegen in paniek op de vlucht.
- 30 juni Slag bij Adwalton Moor, Thomas Fairfax werd verslagen en de royalisten waren meester in een groot deel van Yorkshire.
- 5 juli, Slag bij Lansdown Hill, alhoewel de situatie veel gelijkenis vertoonde met de veldslag in Stratton was de tegenstrever hier veel sterker. De strijd eindigde onbeslist maar tijdens de nacht trok Waller het leger van het parlement terug naar Bath. De verliezen aan beider kanten waren groot.
- 26 juli Slag bij Bristol, het kleine garnizoen kon geen weerstand bieden wanneer prins Rupert de stad aanviel. De inname van deze haven was belangrijk omwille van de verbindingsmogelijkheden met Europa en Ierland.
- 5 september Slag bij Gloucester, de koning gaf de belegering van de stad op bij het naderen van het leger onder leiding van de Graaf van Essex.
- 20 september Eerste Slag bij Newbury, na twaalf uur strijd trok het leger van de koning zich terug naar Oxford. De veldslag was wellicht een keerpunt in de Eerste Engelse Burgeroorlog: de royalisten misten hier immers de kans om door een overwinning op de Graaf van Essex Londen tot overgave te dwingen.
- 11 oktober Slag bij Winceby, Cromwell en Fairfax joegen de ruiterij van de koning op de vlucht. Hierdoor veroverden ze de controle over de stad Lincoln.
Beide kampen vonden dat de graafschappen geen leefbare eenheden waren wanneer men een langdurige oorlog te voeren had. Ze probeerden dan ook deze in grotere entiteiten te organiseren die in staat zouden zijn een groter leger te ondersteunen en een bijdrage te leveren tot een nationale strategie. Deze pogingen faalden meestal. Ze illustreren het natuurlijk regionalisme van het conflict. Enkel in de noordelijke graafschappen, verenigd onder de Hertog van Newcastle aan de zijde van de koning, en in de Oostelijke Vereniging voor het parlement, leidde dit tot enige militaire successen.
De militaire bevoorrading van de koning kwam uit de industriële Midlands en na hun verovering in 1643, vanuit Bristol en de westelijke havens. Het was voornamelijk Londen dat het parlement financierde.
De zomer van 1643 was voor het leger van de vorst succesvol maar de nederlagen van Gloucester en Newbury hebben het tij doen keren. Twee belangrijke politieke beslissingen zouden de burgeroorlog in zijn definitieve plooi doen vallen.
Eerst was er de vrede met de Ierse opstandelingen. De bedoeling van Karel I was het Engels leger vrij te maken om aan zijn zijde te komen vechten. Maar algemeen geloofde men dat er weldra Ierse “papisten” zouden volgen. Dit was voldoende om alle protestantse klassen tegen hem te verenigen.
Daarnaast was er het parlement dat toegevingen deed aan de Schotten in ruil voor hulp en bijstand. Het “Plechtig Verbond tussen Engeland en Schotland” werd op 25 september 1643 gesloten, tien dagen na de Ierse Vrede. Op 19 januari 1644 trok een Schots leger onder bevel van de Graaf van Leven de grens over om de “roundheads” te versterken.
Op 16 mei 1644 verliet prins Rupert met een deel van het leger Oxford met de bedoeling de streek rond York te heroveren. Later die maand naderden twee legers van de “roundheads” onder het bevel van de Graaf van Essex en Sir William Waller het hoofdkwartier van Karel I in Oxford dat ondertussen een versterkte vesting was geworden. De koning vond het verstandig in de nacht van 3 op 4 juni met 3000 ruiters en 2500 infanteristen de stad te verlaten en naar Abingdon en de Cotswolds te trekken. In plaats van samen de koning te volgen besliste Essex naar het zuidwesten te gaan in een poging Lyme Regis te ontzetten.
Op 29 juni kwam het met Waller tot de Slag bij Cropredy Bridge. Waller, die met zijn leger de royalisten aan de overkant van de rivier gevolgd was, zag dat er een grote kloof gaapte tussen hun voor- en achterhoede. Hij dacht dat het moment gekomen was om het leger in twee te splitsen. Zijn plan mislukte evenwel en hij verloor zijn bevelhebber van de artillerie en elf kanonnen. Deze nederlaag schokte zijn zelfvertrouwen, te meer omdat 2000 van zijn soldaten deserteerden. Karel I, gesterkt door de overwinning, ging achter graaf Essex aan.
Ondertussen naderde Rupert de stad York, die verdedigd werd door een garnizoen onder de leiding van de Hertog van Newcastle en al twee maanden door de aanhangers van het parlement belegerd werd. Wanneer deze van de naderende komst op de hoogte werden gesteld, hieven ze de belegering op en kwamen ze de royalisten tegemoet. Ze wilden beletten dat het leger van Prins Rupert zich zou aansluiten bij dat van de koning.
Beide legers ontmoetten elkaar op 2 juli voor wat de geschiedenis in zou gaan als de Slag bij Marston Moor. Nadat de belegering van de stad was opgeheven is Newcastle naar de Prins gekomen om zijn garnizoen ter beschikking te stellen. Daarop besliste de prins op deze versterking te wachten. Maar de belegerden verkozen het om eerst de voorraden te plunderen die de wegtrekkende ‘roundheads’ achterlieten en kwamen pas om 16 uur aan te Marston Moor. Op dat ogenblik lag het leger van de prins al 12 uur klaar voor de strijd. Tijdens een plots opstekende storm, als de royalisten dachten dat pas de volgende dag gestreden zou worden, voerden Fairfax en Cromwell een verrassingsaanval uit.
Na twee uur was de veldslag, die door velen de bloedigste van de burgeroorlog wordt genoemd, over. De inbreng van Cromwell is hierbij zeer belangrijk geweest. Hij kreeg er zijn bijnaam ‘Ironside’ (ijzervreter) en zijn ruiters werden voortaan de Ironsides genoemd.
York en het noorden leken voor de koning definitief verloren. De markies van Newcastle verliet ontgoocheld het strijdtoneel en zou de volgende drie jaar in Hamburg verblijven. Rupert zelf wist via de Yorkshire Dales met 6000 man te ontkomen. Voor de zoveelste keer gingen de drie legers van de roundheads, dat van de Schotten onder de graaf van Leven, de graaf van Fairfax en de graaf van Manchester, elk hun eigen weg.
Na Cropredy Bridge trok het leger van Karel I tijdens de maand juli door Devonshire. Wanneer hij vernam dat de Graaf van Essex Cornwall dacht te overrompelen, ging de vorst hem achterna.
Essex geraakte in het verre zuidwesten met 10.000 man ingesloten bij Lostwithiel. Op 7 augustus vroeg de koning de overgave van Essex, die weigerde. Hij hoopte dat de vloot van de Graaf van Warwick hem in Fowey te hulp zou snellen. Wanneer bleek dat Warwick door tegenwind vertraging had opgelopen, werd de toestand van het omsingelde leger hachelijk. Essex besloot dat de enige oplossing was: ontsnappen nu het nog mogelijk was.
Op 31 augustus slaagden 2000 cavaleristen er onder leiding van de huurling Behre ’s nachts in door de linies van de royalisten naar Plymouth te ontsnappen. Essex zelf vluchtte in een vissersboot naar een van de schepen van Warwick; de infanteristen werden onder de leiding van Philip Skipton aan hun lot overgelaten. Ze hadden als opdracht zich zo goed als mogelijk te verdedigen.
De Slag bij Lostwithiel was al over voor hij begonnen was. Het voetvolk weigerde te vechten en er restte de aanvoerders niets anders dan zich over te geven. De royalisten lieten hun 6000 krijgsgevangenen vrij op voorwaarde dat ze niet meer voor de ‘roundheads’ zouden vechten. Het zuidwesten leek verloren voor het Parlement.
De berichten die de aanhangers van het Parlement vanuit het zuiden bereikten, waren alarmerend: Essex op de vlucht, Wallers leger op het randje van de muiterij, Brownes soldaten willen plunderen, Behre is naar Holland teruggekeerd, de eigengereide Manchester volgde de bevelen niet op... De ‘roundheads’ zaten duidelijk in de put. Het enige wat hen restte was beletten dat de koning naar het belegerde Oxford oprukte of Londen bedreigde. Ondertussen pleitte Cromwell voor de eenmaking van het leger, getraind en georganiseerd zoals zijn ’Ironsides’.
Karel I, meer bezorgd om Oxford te ontzetten dan om Londen te bedreigen, vorderde slechts langzaam. De parlementariërs wilden hem in Newbury tegenhouden vooraleer prins Rupert de kans gezien had zich bij hem te voegen.
Op 27 oktober 1644 vond de Tweede Slag bij Newbury plaats. De 9000 man van de royalisten waren duidelijk in de minderheid tegenover het leger van het parlement (17.000 man) maar de stellingen die ze bezetten, waren goed verdedigbaar. Aanvankelijk lukte het hen best weerstand te bieden maar het tij leek te keren. Toch wisten ze naar Oxford te ontsnappen omdat de graaf van Manchester de aanval een uur te laat inzette. De koning zelf ging met een kleine escorte naar Bath, waar prins Rupert zich bevond, en keerde dan voor de winter naar Oxford terug.
Onder de ‘roundheads’ heerste er tijdens de winter veel twijfel over het nut van het voortzetten van de burgeroorlog. Maar ook veel royalisten waren oorlogsmoe geworden en wensten vrede.
Het jaar 1645 zou een fataal jaar worden voor de koning. Het begon met een reeks executies waaronder die op 10 januari van William Laud, de aartsbisschop van Canterbury, voor hoogverraad. Dit zou definitief een periode in de geschiedenis van de Kerk van Engeland afsluiten.
Op 15 februari werd het New Model Army tot leven gewekt met Fairfax als bevelhebber en Cromwell als tweede in bevel.